Autismespectrumstoornissen bij kinderen en jongeren met niet-epileptische wegrakingen

Autismespectrumstoornissen bij kinderen en jongeren met niet-epileptische wegrakingen

Autismespectrumstoornissen bij kinderen en jongeren met niet-epileptische wegrakingen

Auteur: Anne Geeke Lever.

Psychogene Niet-Epileptische Aanvallen (PNEA) kunnen lijken op epileptische aanvallen, maar hebben geen epileptische oorzaak. Een patiënt met PNEA heeft deze aanvallen niet onder bewuste controle. Soms is spanning een trigger, soms is er geen duidelijke trigger. De aanvallen zijn echt. Het is een vorm van een functioneel-neurologische symptoomstoornis ofwel conversiestoornis.

Er is weinig onderzoek gedaan naar PNEA bij kinderen en jongeren. Wat echter wel bekend is, is dat deze kinderen vaak last hebben van bijkomende psychiatrische klachten, zoals depressie en angst. Omdat PNEA verward kan worden met epilepsie, en epilepsie vaak voorkomt bij kinderen en jongeren met een autismespectrumstoornis (ASS), hebben de auteurs van onderstaand artikel onderzocht hoeveel kinderen en jongeren met PNEA ook ASS hebben en wat hun kenmerken zijn.

McWilliams en collega’s (2019) hebben hiervoor de database van een Londens kinderziekenhuis doorzocht op gevallen van PNEA tussen 2012 en 2016. Van de 59 kinderen en jongeren met vastgestelde PNEA bleken er 10 ook ASS te hebben (17%). Bij de helft van de kinderen (50%) werd ASS pas na verwijzing wegens PNEA vastgesteld. Het geslacht, de aanwezigheid van epilepsie en de leeftijd waarop de eerste PNEA aanval plaatsvond hingen niet samen met ASS. Bijkomende psychiatrische stoornissen kwam veel voor. In het bijzonder hadden kinderen met ASS én PNEA vaker ADHD (30%) en tic stoornissen (30%) dan kinderen met PNEA zonder ASS.

Op basis van deze resultaten concluderen de auteurs dat ASS een belangrijke psychiatrische comorbide stoornis is bij PNEA en dat ASS in de helft van de gevallen pas na de PNEA wordt gediagnosticeerd.

Wat maakt dat ASS en PNEA veel samen voorkomen? Hiervoor worden een aantal mogelijke verklaringen genoemd. Ten eerste kan het zo zijn dat sociale en emotionele beperkingen die bij ASS worden gezien, leiden tot spanningen, wat weer kan leiden tot PNEA. Ten tweede zouden afwijkingen in hersenstructuren bij ASS ervoor kunnen zorgen dat PNEA eerder optreden.

Welke implicaties hebben deze bevindingen voor de praktijk? Het advies van de auteurs is om alert te zijn op ASS bij kinderen met PNEA. Andersom, wanneer een kind met ASS epilepsie lijkt te hebben, is het belangrijk om ook PNEA te overwegen. Interventies die worden ingezet voor ASS, kunnen indirect ook leiden tot een afname van PNEA. In de twee casussen die de auteurs presenteren wordt rekening gehouden met ASS en wordt gekeken naar factoren die tot spanningen leiden, waardoor kind en omgeving meer controle leren krijgen over de aanvallen. De auteurs stellen dat eventuele evidence-based behandelingen voor PNEA, zoals cognitieve gedragstherapie of hypnotherapie, aangepast zouden moeten worden bij kinderen en jongeren die ook ASS hebben. In het artikel staat niet op welke manier dit het beste kan. Vanuit wetenschap en praktijk weten we echter dat mensen met ASS baat hebben bij structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Het is daarom belangrijk om communicatie, informatie en interventies te concretiseren (bijvoorbeeld met behulp van de vragen wie, wat, waar, waarom en hoe) en samen met kind en ouders/verzorgers te bespreken wat wel en niet kan werken.

Anne Geeke Lever is GZ-psycholoog bij het Specialistisch Centrum SOLK & Somatisch-Symptoomstoornissen, Dimence.

McWilliams A, Reilly C, Gupta J, Hadji-Michael M, Srinivasan R, Heyman I. Autism spectrum disorder in children and young people with non-epileptic seizures. Seizure. 2019;73:51-55


Related Posts

Back to Top