Auteur: Lineke Tak.
Op het voorjaarscongres van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, 9 – 11 april 2014 in Maastricht, met als thema ‘Motivatie’, hield ik een presentatie over ‘Motivatie voor behandeling bij patiënten met somatoforme stoornissen’. Op SOLK.nl een samenvatting van deze presentatie:
Achtergrond
In de GGZ-richtlijn ‘Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) en somatoforme stoornissen’ (2010) wordt beschreven dat in de praktijk blijkt dat veel patiënten zich moeilijk laten motiveren voor psychologische behandeling. Patiënten met SOLK willen vaak van hun lichamelijke klachten af, en dit strookt niet met de meer persoonsgerichte aanpak van psychotherapeuten.
Bij patiënten die instemmen met verwijzing voor een psychologische behandeling, zijn verschillende types motivatie te onderscheiden. Motivatie van patiënten kan primair somatisch zijn, zoals ‘ik wil weer lopen’ of ‘ik wil minder lichamelijke klachten’. Motivatie voor behandeling kan ook primair psychologisch zijn, zoals ‘ik wil mijn lichamelijke klachten beter accepteren’ of ‘ik wil emoties beter leren herkennen’. Sommige patiënten hebben een primaire psychosomatische hulpvraag, zoals ‘ik wil leren grenzen te voelen en aan te geven, zodat ik mijn lichaam niet meer overbelast’.
Voor deze presentatie vroeg ik mij af wat er bekend is over de rol van motivatie voor behandeling bij patiënten met SOLK en somatoforme stoornissen. Maakt de mate en het type motivatie uit voor het starten en/of succes van een psychotherapeutische behandeling?
Methode
Een systematische literatuur zoektocht in medische databases.
Resultaten
Er waren vijf relevante artikelen over motivatie bij SOLK en somatoforme stoornissen. Over het algemeen waren deze studies in Duitsland verricht, een land dat een geheel eigen psychosomatische traditie heeft. Deze studies waren over het algemeen van matige methodologische kwaliteit.
In één studie met N=383 bleek dat patiënten met een somatoforme stoornis a priori minder motivatie voor psychotherapie hadden vergeleken met patiënten met een angst- of stemmingsstoornis (Schweickhardt et al. 2009).
In een studie met N=85 patiënten met prikkelbare darm syndroom en functionele dyspepsie, bleek dat bij navraag 64% had gezegd gemotiveerd te zijn voor psychotherapie. Als ze vervolgens een vragenlijst hierover invulden, bleek slechts 10% gemotiveerd. Onderzoekers vroegen zich daarom af of er sprake is van een hoge neiging tot sociale wenselijkheid bij deze groep patiënten. Uiteindelijk heeft 34% psychotherapie gevolgd. Leeftijd, geslacht, sociaaleconomische status en ernst van de lichamelijke klachten waren geen voorspeller voor de mate van motivatie. Bij patiënten gerekruteerd in een somatische setting bleek er sprake van hogere motivatie dan bij patiënten gerekruteerd in een psychosomatische setting. Verder bleek de ernst van de ervaren interpersoonlijke problemen ook een voorspeller voor motivatie, met name de aanwezigheid van afhankelijkheid en problemen met emotie regulatie (Martens et al. 2010).
In een studie met N=236 patiënten met SOLK van het spier- en bewegingsapparaat, voorspelde de mate van motivatie voorafgaand aan een revalidatie-behandeling de kwaliteit van leven en terugkeer naar werk twee jaar later (Grahn et al. 2000).
In een studie met N=307 patiënten met diverse psychosomatische klachten, bleek een sceptische attitude een negatieve prognostische factor voor verbetering na psychotherapie, terwijl een hoge mate van veranderingsgezindheid juist een positieve prognostische factor was (Lange et al. 2012).
In een studie van N=715 patiënten waarvan 4.5% (N=32) een somatoforme stoornis had werd o.a. op een 5-puntschaal gevraagd in hoeverre patiënten gemotiveerd waren voor psychotherapie. Achteraf bleek slechts 14% van het therapiesucces verklaard te kunnen worden. Een deel hiervan werd verklaard door een hogere mate van motivatie vooraf. Patiënten met een somatoforme stoornis hadden een lagere motivatie voor psychotherapie vergeleken met patiënten met een angst- of stemmingsstoornis (Hermann et al 2013).
Conclusie
Ondanks de matige methodologische kwaliteit van de studies, laten ze wel een zelfde beeld zien. Gesteld lijkt te kunnen worden dat motivatie voor psychotherapie relatief laag is bij patiënten met SOLK en somatoforme stoornissen. Aanwezigheid van een hoge motivatie voor psychotherapie lijkt een gunstige prognostische factor. Het is niet bekend of de aanwezigheid van specifieke somatische, psychische of psychosomatische motivatie voorspellend is voor behandeleffect. Lijdensdruk op het gebied van interpersoonlijk functioneren lijkt motivatie voor psychotherapie te vergroten, terwijl de ernst van de lichamelijke klachten niet uitmaakt. Omdat er effectieve psychotherapeutische behandelingen beschikbaar zijn voor patiënten met SOLK, lijkt het van belang de rol van motivatie beter te onderzoeken.
Referenties
Schweickhardt et al. Psychotherapy motivation-factor analysis and validity of a modified version of the Psychotherapy Motivation Questionnaire (FPTM). Psychother Psychosom Med Psychol 2009
Martens et al. Motivation for psychotherapy in patients with functional gastrointestinal disorders. Psychosomatics 2010
Grahn et al. Motivation as a predictor of changes in quality of life and working ability in multidisciplinary rehabilitation. A two-year follow-up of a prospective controlled study in patients with prolonged musculoskeletal disorders. Disabil Rehabil 2000
Lange et al. Who doesn’t benefit from psychosomatic rehabilitation?. Rehabilitation (Stuttg) 2012
Herrman et al. The influence of patient and treatment-related factors on the success of inpatient psychotherapy. Z Psychosom Med Psychother 2013