Auteur: Pauline Stokman.
De somatisch-symptoomstoornis (DSM 5, APA 2013) wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van lichamelijke klachten die onwelbevinden of disfunctioneren geven (A-criterium). De lichamelijke klachten moeten gepaard gaan met een disproportionele psychologische reactie, gekenmerkt door excessieve gedachten, gevoelens en gedragingen ten aanzien van deze lichamelijke klachten (B-criterium). De klachten zijn doorgaans langer dan 6 maanden aanwezig (C-criterium).
De somatisch-symptoomstoornis verving de somatisatiestoornis (DSM-IV, APA 2000). Een belangrijk verschil was het schrappen van het criterium dat de lichamelijke klachten medisch onverklaard moeten zijn, waarmee het onjuiste en stigmatiserende lichaam-geest dualisme vermeden wordt. Een ander belangrijk verschil was de toevoeging van ‘positieve’ psychologische kenmerken als reactie op de lichamelijke klacht. Na introductie van de somatisch-symptoomstoornis vonden critici de criteria te onnauwkeurig en het risico op overdiagnose te groot. Patiënten zouden al snel onterecht een psychiatrische diagnose kunnen krijgen.
Ten behoeve van een tekstwijziging in de DSM-5 text revision (TR) werd systematisch literatuuronderzoek naar deze nieuwe classificatie verricht voor een scoping review (Löwe e.a., 2022). In totaal werden 882 artikelen geïdentificeerd, waarvan na screening 59 artikelen geschikt waren voor analyse:
De betrouwbaarheid en validiteit van de somatisch-symptoomstoornis worden beter bevonden dan die van de somatisatiestoornis en andere somatoforme stoornissen uit DSM-IV. Het schrappen van het criterium ‘medische onverklaardheid’ van de lichamelijke klachten en de toevoeging van positieve psychologische criteria hebben hier waarschijnlijk aan bijgedragen. De somatisch-symptoomstoornis wordt klinisch bruikbaarder bevonden. Geadviseerd wordt het B-criterium specifieker te gaan definiëren en meten.
De prevalentie van somatisch-symptoomstoornis in de algemene bevolking – gebaseerd op zelfrapportage instrumenten – is 12.9% (95% betrouwbaarheidsinterval 12.5 – 13.3%). Dit is hoger dan aanvankelijk , op basis van eerste onderzoeken bij introductie van deze nieuwe classificatie, werd geschat (5-7%). Auteurs noemen dat bij zelfrapportage de prevalentie meestal wordt overschat en dat in de toekomst studies met diagnostische interviews noodzakelijk zijn. Op basis van de gevonden studies voldoet naar schatting ca. 25% van de patiënten met een bekende somatische aandoening óók aan criteria voor een somatisch-symptoomstoornis. Het hebben van een somatisch-symptoomstoornis is geassocieerd met vermindering van functioneren, verminderde kwaliteit van leven en een hoge co-morbiditeit met angst- en stemmingsstoornissen. Voor bepaalde onderwerpen ontbreekt wetenschappelijke kennis over de somatisch-symptoomstoornis grotendeels, zoals risico- en prognostische factoren, het suïciderisico en gender- en cultuurgerelateerde kenmerken.
De auteurs van deze review concluderen – op basis van tien jaar onderzoek – dat de somatisch-symptoomstoornis een substantiële verbetering is ten opzichte van de classificaties die het vervangen heeft, maar dat er ook nog belangrijke lacunes in onze kennis zijn. Zij hopen dat het huidig lopende onderzoek naar onderliggende mechanismes en daarbij aansluitende behandeling in de nabije toekomst tot verbetering van de zorg zal leiden.
Pauline Stokman is klinisch psycholoog en onderzoeker bij het Specialistisch Centrum SOLK & Somatisch-symptoomstoornissen, Dimence, Deventer.
Löwe B, Levenson J, Depping M, Hüsing P, Kohlmann S, Lehmann M, Shedden-Mora M, Toussaint A, Uhlenbusch N, Weigel A. Somatic symptom disorder: a scoping review on the empirical evidence of a new diagnosis. Psychol Med. 2022; 52(4): 632–648.